vrijdag 20 november 2009
Kippenvelmoment
Strofe I
Hier is het dan mijn kippenvelmoment
Ik ben een paar onthutste ogenblikken
Het noorden kwijt en uit mijn element
Ik wankel als een riet. Mijn knieën knikken
Opeens is dan te klein de klerentent
En het begint te jeuken en te prikken
Gekrulde tenen, een gespannen krent
Een huivergolf om van te schrikken
Die onverwijld het ruggenmerg doorrent
En onheil sticht in nier en zwezeriken
Alarm verwekt en prikkeldrempels schendt
Nog even en ik kan het niet meer pikken
Refrein I
Bekruipt je daar geen kippenvel?
Het overvalt je bliksemsnel
Een klieropstootje, weet je wel
Je hele lijf gaat er van trillen
Je borsten, je buik en je billen
Je huid gaat ervan griezelrillen
Rechtstaande haren op de pel
De losgebroken duivelshel
In minder dan een nummertel
Strofe II
Het geestesoog beschouwt het firmament
En wil aan sterrenhemel zich verkwikken
Daar rijst voor mij een ingebeelde prent
Alleen maar zichtbaar voor mijn zienersblikken
Een junk die gewelddadig wordt ontwend
Een drugsverslaafde die zit af te kicken
Hij mompelt onzin met een koud accent
Diepvrieskalkoen in roestvrij stalen blikken
Gehuld in opstaand hoenderperkament
Zit hij zijn brakke voedsel op te hikken
Het strijdtoneel van dervingaccident
En snakt ernaar een roespil in te slikken
Refrein II
Je zou er bijna van gaan gillen
Van de temperatuurverschillen
Die bloed in aders doen verkillen
Koortsstuiptrekkingen fors en fel
Getoeter van een blaaskapel
De schuier van een heitoestel
Het valt niet langer meer te tillen
Je kunt er niets meer op bedillen
Je moet wel, je hebt niet te willen
Strofe III
Of erger nog een parkinsonpatiënt
Die moeite heeft zijn voedsel in te slikken
Hij beeft in rust en worstelt permanent
Met koffie en verzachte krentenmikken
Hij zit in volle luier op zijn excrement
En kan zijn lichaam nauwelijks verschikken
Na een geslaagd hoog colonlavement,
Is hij nog amper uit zijn stoel te wrikken
Het nu-moment verpopt tot mo-nument
Hij doet zijn best om niet in woeste snikken
Tot huilen uit te barsten als een vent.
Niet meer in staat zijn mondhoeken te likken.
Refrein III
Daar kwam er laatst een snotrebel
En die bezag het rilschouwspel
En kwam met een invalvoorstel
Pak iets om de daver te stillen
Waar staan de kiekenvleespillen?
Die opa die zit daar te chillen
Ik wacht tot de genadebel
Weerklinkt met schrille rinkelschel
Ik hoop dat ik het navertel
Abonneren op:
Posts (Atom)